LEERKRACHT OP CURAÇAO

PROLOOG

LANDHUIS SANTA CRUZ

A. Je bent jong en je wilt eens wat

In mijn hele, bijna 75-jarige leven hebben toevalligheden – optimisten noemen het kansen – een grote rol gespeeld, zoals onder andere uit de loop van mijn verhaal zal blijken.

Nadat ik mijn H.B.S.-A-diploma had behaald moest ik meteen in militaire dienst. Twee jaar later zwaaide ik af als reserveofficier. Op 1 april 1955 begon ik aan een betaalde spoedopleiding voor onderwijzers en werd ruim een jaar later, op 1 september 1956, voor de leeuwen geworpen aan de Lagere School in mijn geboorteplaats Vaals. Daar werd ik geacht mee te werken aan het opvangen van de naoorlogse geboortevloedgolf en werd ik, niet gehinderd door veel opleiding of ervaring, in de gymzaal belast met het lesgeven aan 57 (!) 10-jarige vierdeklassers. Voor sommige vakken kwamen er nog 12 jongens uit een parallelklas bij: 69 in totaal! Tegenwoordig zouden dat 3 goed gevulde klassen zijn. Na 2 weken had ik mijn eerste zenuwcrisis, maar alles went, de klassen werden allengs kleiner en ik vond zelfs nog de tijd om de (oude) hoofdakte te behalen en aan de akte Duits L.O. te beginnen. Langzaam maar zeker echter werd het gevoel van ‘is that all there is?’ steeds sterker. Ik wilde weg; het liefst zo ver mogelijk.

Van een van mijn broers, die sinds 1946 bij de politie op Curaçao was en al 2 keer met verlof in Nederland geweest was, wist ik, dat er daar vacatures bij het onderwijs waren. Maar ik wist ook, dat je er alleen als getrouwd man aan de slag kon. En ik had niet eens verkering. Toen leerde ik een leuk meisje kennen – mijn huidige vrouw – en het klikte meteen. Mijn Curaçao-aspiraties kon ik weliswaar vergeten, dacht ik, want zij was een enig kind, in beide betekenissen. Toen er na een half jaar verkering echter trouwplannen kwamen, bleek er door de enorme woningnood de eerste 5 jaar geen woning beschikbaar te zijn.

Deze streep door de rekening veroorzaakte diepe teleurstelling. Halfslachtig opperde ik nog, dat ik wel aan een huis wist te komen, maar dan wel zo’n 8000 kilometer hier vandaan, op Curaçao. Tot mijn stomme verbazing was mijn aanstaande meteen laaiend enthousiast; iets waarop ik niet gerekend had. Enfin, na 2 sollicitaties bij de Fraters van Tilburg en de Broeders van Dongen had ik al drie weken later een frater uit Tilburg bij mij in de klas om mijn lesgeven te beoordelen. Medio december 1960 was ik aangenomen en na een tropenkeuring in Den Haag kregen wij te horen, dat wij geacht werden op 2 maart 1961 vanuit Southampton per Italiaanse vrachtboot naar Curaçao te vertrekken. En dat terwijl wij nog geen definitieve trouwplannen hadden, geen huisraad, geen meubels, enz. enz.

Van mijn broer en zijn vrouw uit Curaçao hadden wij inmiddels het dringend advies gekregen zoveel mogelijk meubels, huisraad e.d. mee te nemen, aangezien daar op Curaçao moeilijker aan te komen was dan in Nederland. Een vriend van een collega was schoolmeubelfabrikant met als vooropleiding (en hobby) meubelontwerper. Hij ging meteen voor ons aan de slag en fabriceerde een set systeemmeubelen, hoofdzakelijk bestaande uit zwartgemoffelde stalen dragers en kunststof kastjes, alles dus op pootjes en tropenverlijmd, hypermodern, kortom: het neusje van de zalm. We hadden daarmee dan ook veel bekijks, in Nederland zowel als later op Curaçao.

Een en ander leidde echter tot vertraging, waardoor we de deadline dreigden te missen. Het voornaamste – en onoverkomelijke – bezwaar echter kwam van de zijde van mijn schoonmoeder, die haar veto uitsprak over de trouwdatum, met name voor het kerkelijk huwelijk. Die datum zou n.l. in de vastentijd vallen en dat betekende in katholieke kringen indertijd, dat het om een ‘moetje’ ging: de bruid was zwanger! Dit was onaanvaardbaar, dus werd het burgerlijk huwelijk gesloten op Aswoensdag – in de vastentijd dus – en het kerkelijk huwelijk 7 weken later, op de woensdag na Pasen.

B. De lotgevallen van een verhuiskist

Met de ‘Simon von Utrecht’, een Duitse vrachtboot met passagiersaccommodatie zouden we op 14 april 1961 vanuit Bremerhaven rechtstreeks naar Curaçao vertrekken.

Simon von Utrecht

Uiterlijk op maandag 10 april moest onze verhuiskist van ruim 11 kubieke meter in Rotterdam zijn, waar ze als ruimlading aan boord genomen zou worden. Daarna voer onze boot naar Bremerhaven om aldaar enkele tientallen peperdure BMW- en Mercedes sportauto’s in te laden, bestemd voor Los Angeles, de eindbestemming van onze boot. Onze kist met ons hele hebben en houden werd ruim op tijd in Rotterdam aangeleverd. Wij waren dan ook verbijsterd, toen wij dinsdags een telefoontje kregen van de vertegenwoordiger van de scheepvaartmaatschappij, dat onze boot onverrichter zake uit Rotterdam naar Bremerhaven vertrokken was, omdat onze kist er niet was.

Omdat een telefoontje met de stuwadoorsmaatschappij geen duidelijkheid verschafte, togen wij ’s woensdags naar Rotterdam om verhaal te halen. Daar was men inmiddels te weten gekomen, dat onze kist een dag tevoren abusievelijk in een lege bananenboot was geladen en nu op weg was naar Honduras, waar een nieuwe lading bananen voor Europa wachtte. Op onze vraag, wat er nu verder met onze kist zou gebeuren, kregen we te horen, dat die hoogstwaarschijnlijk ergens op de kade gedumpt zou worden en dat de verzekering de schade dan wel zou vergoeden.

Wij waren sprakeloos! Heel ons hebben en houden, onze nieuwe meubels, huisraad, linnengoed, persoonlijke bezittingen naar de maan! Mijn dreiging met een rechtszaak sorteerde geen effect: volgens de kleine lettertjes zou de verzekering opdraaien voor de schade. Maar toen mijn kersverse echtgenote spontaan in huilen uitbarstte en aan de directeur van de stuwadoors- maatschappij vroeg, hoe hij zich onze start op Curaçao voorstelde, werd het deze harde zakenman week om het hart. Hij beloofde ons met de hand op het hart, dat hij er zich persoonlijk voor zou inzetten, dat de bananenboot koers zou zetten naar Curaçao om daar onze kist uit te laden, alvorens zijn koers naar Honduras te vervolgen.

Met deze belofte vertrokken wij 2 dagen later per (stoom)trein naar Bremerhaven, waar wij ’s middags arriveerden. Tijd genoeg om het inladen van tientallen BMW- en Mercedes sportauto’s ademloos gade te slaan. We kregen als pasgetrouwd stel de ‘owners cabin’ aan boord: een zeer luxueus verblijf, met separate salon, geheel uitgevoerd in mahoniehout, bad- en slaapkamer. Onze huwelijksreis kon beginnen.
’s Avonds liepen we uit.

De eerste dagen verliep onze reis voorspoedig. Samen met 6 andere passagiers gebruikten we de maaltijden met de scheepsofficieren. Onze tijd brachten we voornamelijk door met lezen, gezelschapsspelen en gesprekken met de overige passagiers. Alles ging goed tot in de Golf van Biskaje. Daar stak een vreselijke storm op, die tot orkaankracht aangroeide en 2 dagen en nachten lang duurde. Het schip slingerde zo hevig heen en weer, dat we werkelijk dachten dat het zou kapseizen. Officieren en bemanning waren letterlijk dag en nacht in touw om de lading nog steviger te verankeren. Het mocht niet baten. Polsdikke kettingen waarmee de deklading, bestaande uit lange ijzeren dubbele U-balken, aan weerszijden van het winchdek was bevestigd, knapten met een vreselijke knal als een kanonschot en schoven overboord, de reling meenemend. (Later, in rustiger vaarwater, vertelde de kapitein ons, dat dit ons geluk was geweest, aangezien we anders vrijwel zeker gekapseisd zouden zijn.)

Toen de storm zowat zijn hoogtepunt bereikt had, hoorden we plotseling een vreemd gerommel in de buik van het schip. Dit lawaai zwol in de loop van de volgende uren aan, op het ritme van het heen en weer slingeren van het schip. Ten langen leste luwde de storm en werd de zee allengs kalmer. En daarmee verminderde ook het onheilsspellende geluid, om tenslotte op te houden. De bemanning was eindelijk in staat poolshoogte te nemen in het ruim. Daar bleek, dat een van de sportauto’s losgeraakt was en daar als een boemerang te keer was gegaan. De ene sportwagen na de andere werd losgebeukt en schoof als een ongeleid projectiel door het ruim, waarbij uiteindelijk één grote hoop schroot overbleef, die later op Curaçao overboord werd gezet. De kapitein verzekerde ons, dat als onze kist aan boord was geweest, er vrijwel zeker niet veel van was overgebleven.

Na een verder voorspoedige reis liepen we anderhalve week later de Annabaai binnen en meerden af aan de Westwerf. Vanuit de verte zag ik mijn broer al op de kade staan, samen met zijn gezin. Zodra hij op hoorafstand was, schreeuwde ik hem toe: ‘ Is onze kist ook aangekomen?’ Broer Jan, altijd in voor een grapje, plagerig: ‘Welke kist?’ Maar na mijn heftige reactie, geruststellend: ‘Die staat al lang en breed hier op jullie te wachten!’ Dat was een pak van ons hart. Nu kon ons niets meer gebeuren.

Curaçao, here we come!