leerkracht op Curaçao

HET LEVEN GAAT VERDER

Om alle facetten van ons leven op Curaçao te beschrijven is ondoenlijk en oninteressant. Ik wil me daarom beperken tot die aspecten, die niet alledaags waren, maar wel ons leven aldaar zodanig beïnvloed hebben, dat ze onuitwisbare herinneringen aan een heel speciale tijd hebben achtergelaten.

A. SPORT EN ONTSPANNING

Na de drukke tijd van de studie voor de Akte M.O.-A Duits en de hectische maanden daarna kwamen we privé eindelijk in wat rustiger vaarwater. En na een jaar inwerken in de nieuwe baan als leraar Duits kwam er zelfs wat meer tijd voor sport en ontspanning. Baaibezoek met zwemmen en snorkelen stond daarbij van meet af aan op de eerste plaats; temeer omdat dit een familiegebeuren was. Maar als we dan aan Barbara Beach zaten, keek ik met jaloerse blikken naar de voorbijvarende zeilboten. Zeilen leek mij een ideale sport op een eiland als Curaçao. Via navraag kwamen we terecht bij club ‘De West’ (later omgedoopt tot ‘Jan Sofat’), oorspronkelijk een zeilclub van en voor K.L.M. piloten en -personeel, later voor mensen van de A.L.M. De club was gevestigd aan de inham van Jan Sofat aan het Spaanse Water en stond ook open voor buitenleden. Hier leerde ik zeilen in de ‘Randmeer’, de enige toerboot die de club rijk was. Voor de jeugd waren er ook nog enkele ‘Sterns’, waarmee aan wedstrijden deelgenomen werd.

Na een tijdje moest de club verhuizen naar de inham van Brakkeput, waar ook de zeilhaven van Asiento en de Marine gevestigd was. ‘Club Asiento’, de sport- en ontspanningsverening van Shell Curaçao, had een zeilafdeling met een achttal toerboten, de ‘Sturdy’s’ en zes houten wedstrijdboten van de ‘Pampus’-klasse, die later door snelle ‘Ynglings’ van kunststof vervangen werden. In de weekends en ook op enkele namiddagen door de week werd er met deze boten wedstrijd gevaren; op het Spaanse Water en ook op volle zee. Inmiddels had ik zelf een ‘Sunfish’ zeilbootje aangeschaft om mijn zeilkunst te vervolmaken, maar dat was ook niet meer dan een flinke kunststof ‘plank’ met een miniscuul kuipje en een zeil. Neen, zeilen bij Asiento: dat was het voor mij helemaal! Maar hoe daar bij te komen, dat was de vraag. Weliswaar liet de club een (zeer beperkt) aantal buitenleden toe, maar die moesten dan ook een zekere meerwaarde hebben voor de vereniging.
Ook hier kwam het toeval mij te hulp.

Zeilhaven ‘Asiento’, Brakkeput

In Nederland had ik al een tijdje aan sabelschermen gedaan; een sport, die ik op Curaçao weer opgepakt had. Naast ‘Asiento’ en ‘Marine Sport Vereniging’ was er nog een derde club, n.l. de ‘Musketiers’ en daarvan was ik lid geworden. Enkele mede-sabelschermers in die tijd waren Toon Jessurun, die tevens voorzitter was van de club, Harry da Silva, dokter Chris Engels en Jan Boutmy, ‘Tokio Jan’ genaamd, omdat hij voor de Nederlandse Antillen als sabelschermer in 1964 had deelgenomen aan de Olympische Spelen in Tokio. In 1965 nam ik –  als outsider – deel aan de Curaçaose kampioenschappen voor sabel in de tweede klasse en werd daar nr.1. Het weekend daarop, in de eerste klasse, werd ik weer nr.1, zodat ik twee weken later moest aantreden in de hoofdklasse. Ook daar sloeg ik geen gek figuur, klopte in de eerste wedstrijd de beste zelfs ‘Tokio Jan’, waartegen ik nog nooit geschermd had en eindigde als derde.

En toen was voor mij de tijd om te oogsten. Een half woord van mij was voldoende voor het lidmaatschap van de schermclub van ‘Asiento’, waardoor ik me ook kon aansluiten bij de zeil- en tennisclub van die vereniging en mijn dochters later lid konden worden van de zwemclub. Tevens bracht het clublidmaatschap met zich mee, dat we gebruik konden maken van de faciliteiten op ‘Rust en Burgh’, Emmastad, waaronder gebruik van het zwembad, restaurant en bibliotheek. Tijdens vakanties stonden ook de woonboten ‘Walvis’ of ‘Bruinvis’ op het Spaanse Water ter beschikking.

Vol enthousiasme gooide ik me op het zeilen en enkele jaren later was ik in het bezit van de wedstrijd- en de zeezeilvergunning, nam als schipper deel aan de jaarlijkse clubkampioenschappen in de hoogste klasse en aan de wekelijkse wedstrijden van de dinsdagavondclub. Ook bij de wedstrijden buitengaats, zoals de Fuikrace en de jaarlijkse Hiltonrace, was ik meestal van de partij; als schipper op een van de Ynglings of als bemanningslid op een groot, particulier jacht. Zo heb ik later, toen de Bonaire Regatta gehouden werd, tot drie keer toe deelgenomen aan dit zeilfestijn in oktober, dat een week lang duurde.
Tot aan ons vertrek van Curaçao in 1978 is zeilen mijn meest geliefkoosd tijdverdrijf geweest.

Met de Sturdy bij Barbara Beach
Met de Sturdy bij Barbara Beach

B. AYUDO SOCIAL

Tijdens de preek in de Mis op Palmzondag 1966 sneed pastoor Fick een thema aan, dat ons schokte: er was armoede en honger op Curaçao, met name in zijn parochie Santa Rosa. Hij drong er dan ook bij zijn parochianen op aan met Pasen daadwerkelijk te helpen en een voedselpakket, bestaande uit primaire levensbehoeften, mee naar de kerk te brengen. Het probleem liet ons niet met rust: terwijl wij met twee kleine dochters meer dan genoeg te eten hadden waren er in de directe omgeving veel moeders die hun kinderen niet naar school konden sturen vanwege een lege maag of gebrek aan kleding. Een eenmalige actie met Pasen – overigens een groot succes – bood ook maar een tijdelijke oplossing. Voor hulp op langere termijn moest er iets georganiseerd worden en met dit doel voor ogen nam mijn vrouw contact op met pastoor Fick. Die vertelde haar, dat hij net die dag een eensluidend telefoontje had gehad van Mieke Schasfoort, de vrouw van een collega van het Radulphuscollege. Hij stelde haar voor om eens de koppen bij elkaar te steken en samen met enkele andere gelijkgestemde geesten tot een actiecomit te komen.

En zo werd er een werkgroep in het leven geroepen – later tot de Stichting ‘Ayudo Social’ omgevormd – onder leiding van pastoor Fick, met Mieke Schasfoort en mijn vrouw en Shon Bea, een gepensioneerde onderwijzeres van de school van Santa Rosa, die wist waar de nood het hoogst was. Verder Eusebio Martijn, een ex-zakenman, Carlos Römer, een econoom en Donny Bakhuis, een accountant en evenals alle voorheen genoemden behorende tot de parochie van Santa Rosa. Besloten werd een soort voedselbank avant la lettre te organiseren, waarbij behoeftigen, geselecteerd door Shon Bea, voedselbonnen verstrekt kregen, waarmee ze bij een plaatselijke toko primaire levensbehoeften konden kopen.
Het benodigde geld daarvoor zou uit donaties komen, die pastoor Fick via dringende oproepen tijdens de zondagsmis hoopte binnen te krijgen. Al spoedig bleek dit laatste ‘wishful thinking’ en na enkele weken was de kas weer leeg.

Huis op Curaçao
Huis op Curaçao

Toen was het tijd voor rigoureuzere maatregelen en onder het motto: ‘Als de berg niet maar Mohammed komt, dan gaat Mohammed maar naar de berg’, stelde mijn vrouw voor maandelijks bij de parochianen langs de deur te gaan om geld op te halen. Zo gezegd, zo gedaan: Shon Bea, Mieke Schasfoort en mijn vrouw trokken eens per week de wijk in om de benodigde financiën op deze manier bijeen te brengen; uiteraard weer na een dringende oproep van pastoor Fick voor donaties.

Hoewel het een tamelijk moeizame en tijdrovende bezigheid was, hebben we er over het algemeen zeer positieve herinneringen aan overgehouden: de soms onverwachte adressen, waar je tientjes kon incasseren; de vaste adressen waar je een gulden toegestopt kreeg en – verrassend genoeg – de vele schamele huisjes, waar je verwachtte dat ze zelf hulpbehoevend waren, maar waar ze maandelijks klaar stonden met hun kwartje. Soms ving je bot, maar in ieder geval leverde deze werkwijze voldoende financiële armslag om de meest schrijnende gevallen jarenlang van voedselpaketten te voorzien.

Tegen de tijd, dat we de allereerste keer voor een half jaar met groot verlof gingen, droeg mijn vrouw haar werkzaamheden noodgedwongen over aan Riet Rozendal, de vrouw van de toenmalig Gedeputeerde van Onderwijs.
Voor zover wij weten is zij er na veertig jaar nog steeds actief bij betrokken. De Stichting is inmiddels via andere fondsen flink gegroeid; niet alleen qua inkomsten maar eveneens naar uitbreiding van het hulpgebied buiten Santa Rosa.
In 2006 is het 40-jarig bestaan van de Stichting ‘Ayudo Social’ herdacht. De oorspronkelijke initiatiefneemsters hebben er nooit meer iets van gehoord….

C. 30 MEI 1969

Het was al enkele dagen onrustig op het eiland. In de krant, op radio en televisie, telkens weer werd je geconfronteerd met nieuwe berichten over ontslagen arbeiders bij Shell Curaçao, die dan via onderaannemers, zoals Wescar, weer aangenomen werden voor exact hetzelfde werk, maar nu uiteraard tegen een geringer loon met minder faciliteiten.

Berg Altena
Berg Altena

Toen ik de ochtend van 30 mei, op weg naar het Maria Immaculata Lyceum, zo rond 8 uur Post 5 passeerde, de hoofdingang voor de werknemers van de Isla, was het daar al een drukte van belang. Ik moest er stapvoets rijden en goed uitkijken om niemand te raken, want een grote groep opgewonden mannen liep schreeuwend heen en weer over de weg. Opgelucht over het feit, dat ik er zonder kleerscheuren vanaf gekomen was, bereikte ik de school, waar de spanning ook duidelijk voelbaar was. Tijdens de pauze hoorde ik van collega Jan Ghering, die een uur later begonnen was, dat hij bij Post 5 had moeten uitstappen, omdat er geen doorkomen meer aan was en dat hij zo goed als zeker gemolesteerd zou zijn, als niet een paar verstandige mannen de heethoofden tot kalmte gemaand hadden. Tegen half twaalf, toen de eerste berichten van de protestmars naar de stad, het plunderen van supermarkten, de schietpartij bij Berg Altena en de eerste brandstichtingen doorsijpelden besloot de schoolleiding, dat het beter was om leerlingen en docenten naar huis te sturen en de school te sluiten.

Die middag zaten we thuis aan de radio te luisteren naar almaar alarmerender verslagen over geweld, plundering en brandstichting in de stad. In die richting zagen we ook dikke rookwolken, die een en ander onderstreepten.

Tegen drie uur stopte er een politiewagen voor de deur. Broer Jan stapte uit en kwam even kijken of bij ons alles in orde was. Hij overhandigde mij een revolver en een doos patronen, voor het geval dat…. Hij wist dat ik als ex-legerofficier met zo’n wapen kon omgaan. Het ding heeft zo’n zes weken lang, geladen en wel, boven op de kleerkast in de slaapkamer gelegen, voor het geval dat.. Na zo’n anderhalve maand, toen het weer rustig was, kwam Jan het wapen ophalen. We hebben er sindsdien nooit meer over gesproken.

Tegen de avond zette de Gouverneur de Mariniers in, die al gauw de orde op het eiland herstelden. De volgende avond werden ze afgelost door verse troepen, die ter versterking vanuit Nederland waren ingevlogen. Langzaam maar zeker kwam het gewone leven weer op gang. Het eiland likte zijn wonden, maar de lidtekens, in de harten van de mensen zowel als op vele plekken in Punda en Otrobanda, waren blijvend. Nieuwe namen en begrippen eisten hun plaats op, zoals Papa Godett, Amador Nita, Stanley Brown en Frente Obrero, met een duidelijke link naar het Cuba van Fidel Castro.
Nogal wat collega’s en ambtenaren vertrokken de navolgende dagen en weken voorgoed naar Nederland, waaronder ook de nodige Curaçaoënaars. Eerlijk gezegd hebben wij die optie geen moment overwogen.

Toch betekende 30 mei 1969 een blijvende breuk met het verleden. Curaçao zou nooit meer worden wat het geweest was….

Rond Schottegat en Annabaai met Shell raffinaderij op achtergrond, 1969
Rond Schottegat en Annabaai met Shellraffinaderij op achtergrond, 1969