leerkracht op Curaçao

CARRIÈRE

A. EXTERNE OPPOSITIE

In het navolgende feitenrelaas wordt weer eens duidelijk, dat de werkelijkheid soms onwaarschijnlijker is dan de meest bizarre fantasie.

Daar het voor mij niet mogelijk geweest was om na mijn H.B.S.-examen en militaire diensttijd verder te studeren deed ik, wat bij heel wat onderwijzers in die tijd gebruikelijk was: door het behalen van L.O.- en/of M.O.- aktes na en naast een volle dagtaak doorstromen naar het Voortgezet of Middelbaar Onderwijs. In Nederland had ik reeds mijn Hoofdakte behaald en een jaar Duits L.O. gedaan. Op Curaçao begon ik in september 1961, enkele maanden na aankomst, aan de voortzetting daarvan. De cursus werd gegeven door 2 docenten van het Openbaar Onderwijs Curaçao, de heren Groen en De Wit, die met hun akte Duits M.O.- A ook de lessen in deze taal verzorgden aan het Peter Stuyvesant College (Openbaar M.O.), Radulphus College (R.K. M.O. voor jongens) en Maria Immaculata Lyceum ( kortweg het M.I.L., R.K. M.O. voor meisjes).

De opleiding verliep voorspoedig en zo’n driekwart jaar later slaagde ik voor Duits L.O. met vijf negens en twee achten. Enkele dagen later kreeg ik een uitnodiging voor een gesprek met Frater Franciscus, Hoofd van de Fraters van Tilburg op Curaçao. Hem was ter ore gekomen, dat ik met zeer goed resultaat geslaagd was voor Duits L.O. Hij gaf mij in overweging de akte Duits M.O.-A te behalen, wat met mijn uitstekende cijfers voor de L.O.-akte binnen twee jaar te realiseren moest zijn. Over twee jaar namelijk zou er door groei en uitbreiding met nieuwe afdelingen in de bovenbouw van zowel Radulphus College als Maria Immaculata Lyceum een volledige betrekking voor het vak Duits beschikbaar zijn. En daarvoor had men mij op het oog, als eigen leerkracht van het R.K.Schoolbestuur. Ik voelde mij gevleid en nam de uitdaging dankbaar aan. Gelukkig wist ik toen nog niet wat me te wachten stond, anders was ik er nooit aan begonnen.

Landhuis Knip, 1961
Landhuis Knip, 1961

Het toeval wilde, dat Frans Koster, een van mijn medecursisten van de L.O.-opleiding, er ook voor voelde om door te gaan voor M.O.-A. Datzelfde gold voor zijn collega Teun Schram. Beiden waren leerkracht aan een Openbare Mulo-school. Samen vogelden we uit welke aanpak er nodig was om een vak als Duits, een praktisch dode taal op Curaçao, te studeren met een redelijke kans op succes. Voor Nederlands en Engels M.O.-A waren er goed lopende en druk bezochte opleidingen op het eiland, waar jaarlijks 8 à 10 kandidaten of meer mondeling geëxamineerd werden door professoren uit Nederland, die daarvoor op kosten van het Departement van Onderwijs ingevlogen en gehuisvest werden. Onder professoren waren deze snoepreisjes fel begeerd en statusverhogend.

Voor Duits M.O.-A bestond er geen opleiding op Curaçao, dus besloten we een schriftelijke cursus te nemen bij een gerenommeerd opleider in Nederland: Dr. P. Kieft. Bij hem bestelden we onze studieboeken en elke week stuurden we hem per post onze twee vertalingen, die we dan een dag of tien later gecorrigeerd en van commentaar voorzien terug kregen. Bijna twee jaar lang, met uitzondering van de vakanties, kwamen we bij toerbeurt elke week drie keer bij elkaar over de vloer om de vertalingen te bespreken en de verschillende examenonderdelen, zoals grammatica en idioom, samen onder de loep te nemen. En dat zoveel mogelijk in het Duits natuurlijk.

Voor de uitspraak bestelden we bij een taalkundig instituut in Duitsland drie 45-toeren plaatjes, die we voor elkaar op geluidsband kopieerden. Aangezien we op Curaçao geen bibliotheek met Duitse boeken hadden, bestelden we voor onze literatuurlijst zo’n dertigtal literaire werken bij Bertelsmann, een grote Duitse uitgeverij, alles voor eigen rekening natuurlijk. Zodoende hadden we alle drie een nagenoeg identieke literatuurlijst.

Kunuku huisjes Barber, 1961
Kunukuhuisjes Barber, 1961

Na zo’n anderhalf jaar studie op die manier gaven we ons begin 1964 op voor het examen bij de Inspectie Onderwijs op Curaçao. Inspecteur was toen Tirso Sprockel, de latere Directeur Onderwijs Nederlandse Antillen. Hij meldde ons aan bij de Examencommissie Duits M.O.-A in Nederland. Prompt kregen we datum en tijdstip toegezonden waarop we op Curaçao ons schriftelijk examen moesten afleggen. Tevens kreeg de Inspectie van de Voorzitter van de Examencommissie te horen, dat hij aansluitend aan de mondelinge examens in Nederland samen met een assistent naar Curaçao zou komen om de drie kandidaten aldaar te examineren, zoals ook te doen gebruikelijk bij Nederlands en Engels.

De Inspecteur liet de prof weten, dat het in dit geval slechts om drie gegadigden ging, die bovendien met het vak Duits nauwelijks een bijdrage konden leveren aan het onderwijs op Curaçao en dat de kandidaten dus maar op eigen kosten hun mondeling zouden moeten doen in Nederland, aangezien het Departement van Onderwijs niet van plan was reis- en verblijfskosten voor 2 examinatoren te dragen. Ook wij werden door de Inspecteur van diens besluit en de motivatie daarvan op de hoogte gesteld. En hoewel wij het vanwege de kosten en de rompslomp jammer vonden, konden we toch wel begrip opbrengen voor zijn standpunt.

Restte de vraag: wat nu? Eén retourtje Nederland per DC-8 met de KLM kostte toen ruim 1900 gulden: drie maandsalarissen! En ik wilde mijn vrouw met een dochtertje van twee en in verwachting van ons tweede kind niet alleen 6 weken op Curaçao achterlaten, dus de KLM was geen optie. Gelukkig organiseerde de R.K. Onderwijzersbond ‘Don Bosco’ jaarlijks een chartervlucht naar Nederland; op de eerste plaats voor leden met hun, meestal jonge, gezinnen. Zo ook in 1964 en wel voor ruim 900 gulden per persoon; kinderen tot 3 jaar vrij. De vlucht vertrok op de eerste vakantiedag, een donderdag medio juli en zou ’s vrijdags (de laatste dag van de mondelinge examens Duits in Den Haag) op Schiphol aankomen; te laat dus om nog examen te doen.

De Inspectie informeerde bij de Examencommissie Duits, of de drie kandidaten uit Curaçao bij wijze van uitzondering op zaterdagochtend alsnog hun mondeling konden afleggen. Binnen een week hadden wij antwoord van de Secretaris van de Examencommissie, dat wij ’s zaterdagsochtends alsnog welkom waren. Met dit bericht in handen sloot ik een lening van 2000 gulden bij het Schoolbestuur en boekte de vlucht, mede voor vrouw en kind(eren) bij ‘Don Bosco’. Ook mijn studiegenoten boekten meteen. En daarbij hadden we nog geen schriftelijk gedaan, laat staan een uitslag daarvan!

Weer een week later vernamen wij van Inspecteur Sprockel, dat hij een brief had ontvangen van de Voorzitter van de Examencommissie waarin stond, dat ’s vrijdags echt de laatste examendag was, aangezien ’s zaterdags de slotzitting van de examens zou plaatsvinden. Na overleg hierover met ons liet de Inspecteur aan de Examencommissie weten, dat wij op basis van de brief van de Secretaris de chartervlucht geboekt en betaald hadden en dat wij hoe dan ook ’s zaterdagsochtends in Den Haag examen zouden komen doen. Met dit alles in ons achterhoofd deden we eind mei op het Departement onze twee schriftelijke vertalingen en wachtten af.

Vanuit Den Haag kwam taal noch teken, dus togen wij op de eerste vakantiedag naar Hato, waar de ‘Don Bosco plane’ om 16.00 uur zou vertrekken. Het betrof een Deense DC-6: een viermotorig propellervliegtuig, afgeladen vol, met o.a. 32 kleine kinderen en zuigelingen aan boord, waaronder ons 2-jarige en ons 6 weken oude tweede dochtertje. Met tussenstops op de Bahamas en de Azoren, waar extra melk moest worden ingeslagen, omdat er niet op zoveel baby’s gerekend was, kwamen we ’s vrijdags tegen de avond op Schiphol aan, meer dood dan levend. (Gelukkig waren we met een propellervliegtuig gekomen, anders hadden we ook nog een ‘jetlag’ gehad!)

Ontmoeting bij Westpunt, 1961
Ontmoeting bij Westpunt, 1961

Vrouw en kinderen werden door familie afgehaald en wij togen met z’n drieën naar een klein pensionnetje in Den Haag in de buurt van onze examenlocatie, waar ze nog maar één kamer vrij hadden. Van slapen kwam dan ook niet veel, met een eigenlijk wildvreemde collega woelend naast je in bed, de ander draaiend op een krakende stretcher.
De volgende ochtend om acht uur zat ieder van ons tegenover 2 examinatoren, die ons anderhalf uur lang aan de tand voelden. Vraag niet hoe we hier doorheen gekomen zijn; waarschijnlijk op de automatische piloot, want ik herinner me er niets meer van. Na afloop moesten we nog even wachten, waarna we samen binnengeroepen werden.

Daar zat de Secretaris van de Examencommissie met de examinatoren; de Voorzitter was er niet bij. We kregen te horen, dat we alle drie voor het mondelinge examen geslaagd waren; zonder onvoldoendes en elkaar in cijfers niet veel ontlopend. Dit gold ook voor het schriftelijk (dit hoorden we nu, na 6 weken, voor het eerst!): alles voldoendes. Er was echter één maar: het landelijk slagingspercentage voor de eerste keer was nog geen 40%, terwijl wij drie, met een schriftelijke cursus op Curaçao, 100% gescoord hadden. Daarom had de Voorzitter besloten, in afwachting van een nader onderzoek op Curaçao naar de gang van zaken bij het schriftelijk examen aldaar, ons de akte vooralsnog niet uit te reiken…. Hoe ver kun je als gebelgd professor gaan ?!

De examinatoren hadden de grootste moeite ons tegen te houden, want we sprongen met z’n drieën op de Secretaris af. Onze opleider Dr. Kieft, die bij de diploma-uitreiking aanwezig was, sprak openlijk schande over deze nog nooit vertoonde gang van zaken. Maar niets hielp; de Voorzitter ‘in his finest hour’ kregen we niet te zien noch te spreken en we konden afdruipen, met een kater van hier tot Tokio.
Zes weken later, terug op Curaçao, meldden we ons bij Inspecteur Sprockel. Die was nog steeds verontwaardigd over de schandelijke brief die hij van de prof had ontvangen en weigerde terecht elke medewerking aan een onderzoek. Nu was er dus een patstelling. Inmiddels was ik, zoals twee jaar tevoren afgesproken, begonnen met mijn lessen Duits aan het Radulphus College en het M.I.L.

Na enkele weken vroeg de administratie van het Schoolbestuur mij om de akte ter verificatie en registratie over te leggen. Weer trok ik aan de bel bij Inspecteur Sprockel. Die stelde dat het zijn zaak niet was maar suggereerde ons een kort geding in Nederland. Dat was vanuit Curaçao makkelijker gezegd dan gedaan. Ik besloot telefonisch advies in te winnen bij Professor van Bemmelen, bekend Hoogleraar Strafrecht in Leiden, ’toevallig’ getrouwd met een nicht van mij. Hij luisterde met stijgende verbazing naar mijn relaas en beloofde mij om via een telefoontje met zijn collega Duits in Utrecht de zaak te regelen. Een week later arriveerden de drie aktes Duits M.O.-A per post op Curaçao.

Zonder commentaar …

Kunuku met Watermolen
Kunuku met Watermolen

B. INTERNE OPPOSITIE

Mijn idee dat de problemen rond akte en baan nu definitief voorbij waren bleek al gauw een illusie te zijn. Het was louter toeval dat ik een tegen mij gerichte achterbakse streek ontdekte.

Zo’n drie maanden na ontvangst van onze akte Duits sprak Hans Ebskamp, een collega Engels, mij aan. Hij vertelde mij dat hij een brief gekregen had van een vriend uit Beverwijk, die hem medegedeeld had, dat hij voor het volgend schooljaar als leraar Duits door de Fraters aangenomen was voor een gecombineerde volledige baan aan het Radulphus College en het M.I.L. Hij wilde van hem wat meer weten over het lesgeven en het leven op Curaçao. Ebskamp vertelde me verbaasd te zijn, dat ik kennelijk maar voor één jaar aangesteld was. Ik deelde die verbazing, dus stapte ik gelijk naar de Rector van het Radulphus College om verhaal te halen.

De Frater reageerde nogal gepikeerd en vroeg mij, wie een en ander naar mij had laten uitlekken. Na mijn relaas over de brief aan collega Ebskamp moest hij met duidelijke tegenzin toegeven, dat ik aan het eind van het schooljaar ‘gewoon’ weer terug zou gaan naar de Lagere School waar ik vandaan kwam. Aan mijn verhaal over de afspraken met de Overste had hij geen boodschap: Frater Franciscus was onlangs overgeplaatst naar Brazilië, waar hij nu Overste was van het Fraterklooster in Belo Horizonte. Een gesprek met de nieuwe Overste op Curaçao leverde ook geen nieuwe gezichtspunten op: hij was niet op de hoogte van afspraken met mij en weigerde ook daarover contact op te nemen met zijn voorganger, aangezien de nieuwe, volledig bevoegde leraar Duits inmiddels benoemd was. Ook op mijn dringend verzoek om dan tenminste enkele uren Duits aan een Mulo te mogen geven om in ieder geval mijn aktevergoeding te ontvangen (zegge en schrijve 60 gulden per maand!), wenste hij niet in te gaan, terwijl hij wist dat ik nog bezig was mijn lening aan het Schoolbestuur af te lossen!

Westpunt Baai
Westpuntbaai

Op dat moment knapte er iets in mij en besloot ik dit onrecht aan te vechten. Ik wendde me tot mijn collega Wiskunde op het M.I.L. Huub Bongers, de latere Rector, die op dat ogenblik Voorzitter was van Velemona (Vereniging van Leraren Middelbaar Onderwijs van de Nederlandse Antillen) en vertelde hem mijn hele verhaal. Hij reageerde geschokt, evenals Soeur Elina, de voormalige Rectrix van het M.I.L., die hij erbij gehaald had. Gedrieën togen we naar Soeur Supérieure, Overste van de Soeurs van Roosendaal, waaronder het M.I.L. ressorteerde. Toen ik daar klaar was met mijn relaas stonden haar de tranen in de ogen. Zij stelde slechts één vraag aan Soeur Elina: ‘Voldoet mijnheer Leenders als docent?’ Deze antwoordde: ‘Meer dan dat: hij is een uitstekende leerkracht!’

Soeur Supérieure verklaarde dat zij niet beter wist, dan dat ik tot leraar Duits benoemd was voor onbepaalde tijd. Van de ontwikkelingen rond een nieuwe leerkracht was noch zij, noch de rest van het Bestuur geïnformeerd. Mocht het Schoolbestuur van de Fraters (mijn eigen Schoolbestuur nota bene!) de nieuwe benoeming niet ongedaan maken, dan bleef ik op het M.I.L. voor alle uren Duits, zonodig aan te vullen met lessen aan het Maria College, de MULO Bovenbouw van de Soeurs. Bovendien draaide zij dan de voorgenomen fusie tussen de beide R.K. Middelbare Schoolbesturen terug! Met deze boodschap en een bemoedigend schouderklopje kon ik vertrekken.
Twee dagen later werd ik bij de Rector van het Radulphus College geroepen. Op hoge toon eiste hij van mij dat ik mijn aanspraken op de voortzetting van mijn baan als leraar Duits zou opgeven. Ik bleef kalm en weigerde: ik wist dat hij een verloren spel speelde.

Van Soeur Supérieure vernam ik enkele weken later, dat het gelukt was de nieuw benoemde leraar Duits over te hevelen naar het Colegio Arubano, waar toevallig ook een vacature was. En weer een maand later hoorde ik op de Inspectie Onderwijs, dat de man bij de keuring in Den Haag afgekeurd was: ongeschikt voor de tropen!
Het hele drama was voor niets geweest: alles bleef zoals het was!
Maar inmiddels had ik een maagzweer…….

Zonsondergang aan Santa Cruz Baai, 1961
Zonsondergang aan Santa CruzBaai, 1961